Ik bel aan in de wetenschap dat het hier binnen nooit een acht zal worden.
Ik hoop dat het vandaag wel een vijf, of liever nog een zes wordt.
Het duurt lang voor de deur opengaat. Spannende minuten. Iedere keer slaak ik een stille zucht wanneer de deur eindelijk opengaat en ik geen gebruik hoef te maken van de noodoplossing. De sleutel die achter de derde steen, onder de terracotta bloempot in een boterhamzakje klaar ligt voor wanneer de deur gesloten blijft.
De man die open doet is schaars gekleed. Zijn witte, ogenschijnlijk spierloze benen zijn zo mager, dat de pijpen van zijn onderbroek, maat S, er omheen lubberen. Zijn voeten zijn gestoken in smoezelige, ietwat opengescheurde pantoffels van donkerbruine rib. Verder draagt hij alleen een T-shirt, dat ooit als wit is verkocht.
Hij begroet me en ik zie dat zijn ogen wat rood en waterig kijken. In het mandje van de rollator ligt een lege wijnfles. Hij draait de rollator 180 graden en stiefelt weer richting de versleten bank met brandplekken. Op de houten salontafel staat een limonadeglas vol wijn, de fles staat ernaast. Er ligt grote de berg peuken in de asbak en op de buffetkast ligt het restant van een aangebroken slof Marlboro. Sigaretten gaan hier niet per pakje, enkel per slof en dat is te ruiken. Ik zie in een ooghoek een lege fles Bols. We hebben de afspraak dat er geen Bols meer gekocht wordt, maar die afspraak blijkt vaak eenzijdig.
‘Hoe is het vandaag, Harry?’ vraag ik.
Ik leg zijn pillen, veelal vitaminen, op een schoteltje.
‘Wat denk je zelf?’
Het antwoord is nors, maar zijn stem klinkt vriendelijk. Hij kijkt mij niet aan. Ik weet inmiddels dat het weinig oplevert om het met Harry over zijn welbevinden te hebben. Daar valt niet veel over te melden, vindt hij. Stom dat ik toch vrijwel altijd begin met die zin…
‘Het wordt nog spannend hè, of Dumoulin het gaat redden’, zeg ik.
Een lichte verandering van mimiek maakt dat ik zie dat ik de juiste snaar heb geraakt.
Heel even wordt het hierbinnen toch een acht.