‘Heb je ze al gezien?’ Ik hoor aan de stem uit de slaapkamer dat er sprake is van opwinding.
‘Wacht even, even de sleutel terugleggen.’
Ik ga naar buiten en rommel wat aan het sleutelkastje. Het kastje is aan vervanging toe. Het gaat moeizaam open en ook niet goed dicht. Ik stel weinig eisen aan een sleutelkastje, maar goed dichtgaan is er wel een.
Ik ram het klepje dicht. Terug het huis in stap ik over twee vakkundig dichtgeknoopte pedaalemmerzakken vol gebruikte incontinentiebroekjes. De broekjes rekenen erop dat ze straks door mij in de kliko geworpen worden.
‘Heb je ze nou al gezien?’, vraag ze weer.
Meestal slaapt ze nog rond deze tijd. Dag- en nachtritme is iets waar ze zich niet meer aan houdt. Wanneer ze moe is gaat ze slapen, wanneer ze wakker is staat ze op. Ze neemt de dag hoe die komt, wat vaak gelijk is aan hoe die gisteren kwam.
Ik zie haar rechtop zitten in bed, vertrouwde pose. Haar bed is een verzamelplaats van allerhande zaken. Boeken, biscuitjes, bril, kranten, een eenlingsok en een verdwaalde krulspeld. Zo eentje van zacht schuim, meestal lichtgeel of lichtgroen.
Ze heeft haar ogen gericht op het beeldscherm aan het voeteneind van het bed. Het geluid uit, de ondertitels van Teletekst aan.
Ik kijk.
‘Had je ze nog niet gezien?’
Ik zie dat ze vertederd, bijna verliefd, naar Harry en Meghan kijkt. Het ontroert me. Haar afleiding is afhankelijk van wat wij en de beeldbuis haar wereld binnen brengen. We kijken samen even naar het sprookje, maar dan wil ik toch door.
‘Wat wilt u vandaag aan?’ Ik doe de kastdeur open. De kleding die er hangt, hangt er wat sneu bij. Bijna alsof de kleren zich schamen voor hoe ze eruitzien.
Ik zie al zeker vijf jaar dezelfde broeken en truien in dezelfde kast. Steeds iets minder goed passend.
Zelden komt er iets nieuws bij. Geen franje, geen opsmuk.
‘Maakt me niet uit, pak maar wat.’
Deze dag schreeuwt om een oranje tompouce.